Hij zou hier tien minuten trug al zijn
Steeds maar weer hetzelfde liedje
Zijn ogen altijd op half zeven
Zijn zeiken als een half mietje
Hij zou hier tien minuten trug al zijn
En straks ontneem ik met vier woorden
Die kloten-eikel beide ballen
Ze zullen uit zijn broekspijp vallen
Ik kon de eikel wel vermoorden
"Ik-Heb-Een-Ander" zal ik zeggen
Het zal dan stil zijn, voor heel even
Zijn hoofd nog bij dat ander grietje
Tot hij het snapt: daar gaat zijn leven
"Ik-Heb-Een-Ander" zal ik zeggen
Daar is hij dan, ik zal hem krijgen
We moeten wel nog eten halen
Hij mag dat nog een keer betalen
Maar morgen zal ik niet meer zwijgen
Fetse werd die ochtend vroeger wakker dan normaal. Op kousevoeten en hemdsmouwen liep hij naar de schuur en staarde toch zeker een kwartier naar zijn nieuwe rokersoventje. De paling zou goed smaken dat jaar.
Onderwijl stak Mehak Malhotra, een jonge inwoonster van de wijk Mayur Vihar die haar vader nog nooit had verteld dat ze alleen nog in naam Hindoe was (juist omdat hij zijn vroomheid niet in toom kon houden), de Vikas Marg over met een tred die een zekere tevredenheid verraadde. Ze kon een geeuw niet onderdrukken. Aan de hele Vlaamse kust was er werkelijk niemand te vinden die daar weet van had.